Politieke Analyse
5 min lezen

PVV stapt uit de coalitie: een kritisch overzicht van een mislukt experiment

Naoufal

Naoufal

3 juni 2025

Op 3 juni 2025 is het kabinet-Schoof gevallen. PVV-leider Geert Wilders heeft de stekker uit de coalitie getrokken, officieel vanwege onenigheid over het asielbeleid. Met de tweet “Geen handtekening voor onze asielplannen. Geen aanpassing Hoofdlijnenakkoord. PVV verlaat de coalitie.” bevestigde Wilders dat de PVV uit de regeringscoalitie stapt en het kabinet daarmee ten einde komt. De andere coalitiepartijen – VVD, NSC en BBB – reageerden woedend en noemden de actie van Wilders “roekeloos” en “onverantwoord”. Hiermee komt na nog geen jaar een abrupt einde aan een regeringsavontuur dat van meet af aan omstreden was. In dit blog kijken we kritisch naar de oorzaken van deze kabinetsval. Waar is het kabinet (dat eind juni 2024 werd gevormd) de mist in gegaan op cruciale beleidsterreinen? Welke beloftes zijn niet waargemaakt en welke beleidskeuzes pakten averechts uit? Tot slot bekijken we de gevolgen voor de toekomst van Nederland en waarom de linkse oppositie nu op een machtsdoorbraak lijkt af te stevenen.

Hoge verwachtingen in 2024, diepe teleurstelling in 2025

Premier Dick Schoof (midden) en vicepremiers Mona Keijzer (BBB), Sophie Hermans (VVD), Fleur Agema (PVV) en Eddy van Hijum (NSC) presenteren in september 2024 het regeerprogramma van hun coalitie met de titel "Hoop, lef en trots". Ondanks deze ambitieuze start werd al snel duidelijk dat het kabinet voortdurend “struikelde over zelf neergelegde bananenschillen”.

Het kabinet-Schoof – een coalitie van PVV, VVD, NSC en BBB onder leiding van de partijloze premier Dick Schoof – begon in de zomer van 2024 met hoge verwachtingen. Het motto van het op 16 mei 2024 gesloten hoofdlijnenakkoord was veelzeggend “Hoop, lef en trots”. Voor het eerst deed de PVV mee in de regering, zij het via een extraparlementair construct waarin bewindslieden op afstand van de fracties stonden. Veel kiezers hoopten op een frisse wind en daadkrachtige oplossingen voor hardnekkige problemen als migratie, klimaat, woningnood en koopkracht. Al snel ontstonden echter spanningen binnen de coalitie. Het kabinet kwam negatief in het nieuws door interne ruzies en opvallende kwesties. Zo weigerde PVV-staatssecretaris Marjolein Faber bijvoorbeeld koninklijke onderscheidingen te ondertekenen, wat leidde tot een hoog oplopende discussie die zelfs coalitiepartners frustreerde. Dit soort incidenten voedde de publieke perceptie dat “ons land wordt bestuurd door een regering die voortdurend struikelt over zelf neergelegde bananenschillen”. In de peilingen zakte de tevredenheid over het kabinet naar een historisch dieptepunt – slechts 15% van de kiezers was in april 2025 nog tevreden, terwijl 77% ontevreden was. Veelgenoemde kritiekpunten van burgers waren dat het kabinet “onvoldoende bereikt” en dat de coalitiepartijen vooral onderling ruzie maken. Tegen deze achtergrond liep de spanningsboog steeds verder op, tot uiteindelijk de breuk op het dossier migratie volgde.

Migratie: harde beloften, geen resultaten

Migratie en asiel waren dé speerpunten van de PVV in deze coalitie, maar juist op dit terrein is het kabinet pijnlijk ineffectief gebleken. Wilders had tijdens de formatie forse maatregelen afgedwongen: zo riep het kabinet-Schoof direct bij aantreden een “asielcrisis” uit om noodrecht toe te passen en de instroom van asielzoekers te beperken. Het regeerprogramma beloofde strengere asielwetten – beperking van gezinshereniging (volwassen kinderen niet meer over laten komen), versneld afwijzen van asielaanvragen bij afwezigheid, sobere opvang, en zelfs een beslisstop op nieuwe asielaanvragen. Asielminister Marjolein Faber (PVV) kondigde aan Nederland uit het EU-asielbeleid te willen halen via een opt-out verzoek in Brussel.

De werkelijkheid bleek weerbarstig. Vrijwel geen van deze plannen is volledig gerealiseerd. Een opt-out van Europese migratieafspraken vereiste instemming van alle EU-landen en een verdragswijziging, iets wat “heel moeilijk en tijdrovend” is en dus op korte termijn onhaalbaar. Nationale noodmaatregelen liepen vast op juridische en praktische grenzen. Minister Faber slaagde er niet in ook maar een voorstel te presenteren dat niet onderuit werd gehaald in het parlement, bij de rechter of door de realiteit van de lokale politiek. Gemeenten verzette zich tegen gedwongen opvang en uitzettingen, terwijl rechters oordeelden dat bepaalde versoberingsmaatregelen op gespannen voet stonden met internationale verdragen. De PVV-top reageerde hierop met steeds hardere eisen. Wilders presenteerde een tienpuntenplan om immigratie “tot nul” terug te dringen, vol voorstellen die zijn achterban zouden aanspreken. Maar zelfs De Telegraaf, doorgaans een medestander van harde migratietaal, noemde Wilders’ plannen “juridisch niet uitvoerbaar” en betwijfelde openlijk of deze extremere voorstellen de Tweede Kamer of de rechter wel zouden overleven. Dit alles leidde tot groeiende frustratie bij PVV-achterban: uit een RTL-peiling eind mei bleek dat driekwart van de PVV-kiezers wilde dat Wilders uit het kabinet zou stappen als zijn migratie-eisen niet werden ingewilligd. In plaats van de gedaantewisseling van protestpartij naar bestuurspartij te voltooien, bleef de PVV zich als opposant binnen de coalitie gedragen. Populisme gedijt het best bij chaos, en chaos is precies wat ontstond: asielzoekers zaten nog steeds in sporthallen, lokale overheden vochten met het Rijk, en de coalitiepartijen raakten verstrikt in een verhit debat over aantallen en incidenten. Uiteindelijk liep het op een breuk uit. Toen de andere partijen weigerden nóg verder te gaan dan het bestaande akkoord – VVD en NSC voelden niets voor het volledig dichtgooien van de grenzen – zag Wilders zijn kans schoon om de steven te wenden. Met de dramatische exit van de PVV uit de coalitie claimt hij nu trouw te blijven aan zijn principes, maar het is duidelijk dat de strenge migratiebeloftes waarop dit kabinet was gebouwd, niet zijn waargemaakt.

Klimaat en stikstof: op de rem trappen terwijl de klok tikt

Op het gebied van klimaat en milieu liet het kabinet-Schoof een vergelijkbare patent op onvermogen zien. Effectief klimaatbeleid voeren werd nagenoeg onmogelijk met een grootste regeringspartij die klimaatverandering ontkent en een andere coalitiepartij (BBB) die zich opstelt als verlengstuk van de agro-industrie. Ga dan maar eens fatsoenlijk stikstofbeleid voeren met zo’n coalitie, sneerde een commentator treffend. In plaats van de noodzakelijke versnelling in de klimaattransitie, trapte de regering juist op de rem. Waar het vorige kabinet-Rutte IV ambitieuze (maar nog onvoldoende) klimaatmaatregelen had ingezet, koos het nieuwe kabinet ervoor om een aantal daarvan terug te draaien. Zo schrapte men de voorgenomen verhoging van de CO2-heffing voor vervuilende bedrijven en werd de verplichting voor huishoudens om op termijn een hybride warmtepomp aan te schaffen, teruggedraaid. Ook een geplande verhoging van de energiebelasting werd afgeblazen. Dit alles om de “lasten” voor burgers en bedrijven nu niet te zwaar te maken, maar alternatieve maatregelen om de uitstoot te verminderen waren vaag en onvoldoende concreet volgens het Planbureau voor de Leefomgeving.

Tegelijk verzwakte het kabinet het natuur- en stikstofbeleid. Minister van Landbouw Femke Wiersma (BBB) schortte lopende programma’s en fondsen rond stikstof en waterkwaliteit op, in de hoop op een “andere aanpak”. In plaats van strenge reductiedoelen centraal te stellen, wilde ze “realistische, bedrijfsspecifieke doelen” afspreken met boeren. Wel werd erkend dat de veestapel omlaag moet; via ingewikkelde constructies met dierrechten en vrijwillige uitkoopregelingen probeerde men dat te bereiken. Maar dit halve maatwerk maakte niemand echt tevreden. Veel boeren wantrouwden de nieuwe regels – zo lekten via De Telegraaf plannen uit om bij handel in dierrechten grotere afromingen te doen (30% bij melkvee, 25% bij varkens) wat tot woedende reacties en dreigende rechtszaken van boerenorganisaties leidde. Omgekeerd betwijfelden ecologen en juristen of deze aanpak voldoende was om de natuur te herstellen. De Raad van State had al eerder gehakt gemaakt van een vergelijkbaar stikstofplan van Wiersma’s voorganger, omdat het onvoldoende ver zou gaan. De Europese Commissie stond evenmin te juichen over Nederlandse verzoeken om uitzonderingen (derogatie) voor de nitraatrichtlijn en extra rek om meer mest te mogen produceren. Wiersma gaf zelf toe dat zo’n coulance uit Brussel “geen appeltje-eitje” is.

Al met al schoof het kabinet de problemen vooruit, in plaats van ze op te lossen. De gevolgen laten zich raden: Nederland raakt verder achterop bij het halen van de klimaatdoelen. De planbureaus waarschuwden in september 2024 al dat de voorgenomen klimaat- en natuuraanpak “waarschijnlijk ontoereikend” is om de Europese doelen voor CO₂-reductie en natuurherstel te halen. Doordat dit kabinet zelfs minder doet dan het vorige, dreigt straks een inhaalslag nodig die nóg pijnlijker en duurder is. Intussen trekt het klimaat zich niets aan van politieke impasses: de zomer van 2024 zag opnieuw periodes van extreme droogte, hitte en lokale wateroverlast. Economen ramen de klimaatschade inmiddels op honderden miljarden euro’s in de komende decennia. Deze coalitie had kostbare tijd te besteden, maar verspeelde die door vooral intern te bakkeleien over wat níet kon.

Onderwijs: bezuinigen op de toekomst

Op het gebied van onderwijs en kennisinvesteringen heeft het kabinet eveneens averechts geopereerd. Terwijl vrijwel alle partijen het erover eens zijn dat sterke educatie de sleutel is tot toekomstige welvaart, koos deze regering ervoor om fors te bezuinigen. In het regeerakkoord werd een structurele korting van 1 miljard euro per jaar op het (hoger) onderwijs, onderzoek en innovatie vastgelegd. Dit gebeurde onder het mom van begrotingsdiscipline – het tekort moest onder de EU-grens van 3% blijven – maar experts waarschuwden direct dat zulke bezuinigingen “mogelijk ten koste gaan van welvaart in de toekomst”. Pieter Hasekamp, directeur van het CPB, wees erop dat wereldwijd een duidelijk verband bestaat tussen onderwijsuitgaven en groei. Ook het verbeteren van het vestigingsklimaat wordt moeilijker als de kwaliteit van onderwijs daalt. Met andere woorden: om korte-termijn financiële ruimte te scheppen, nam men een potentieel duur besluit voor de lange termijn. Het is tekenend voor het kortetermijndenken dat deze coalitie volgens vele waarnemers kenmerkte.

Tegelijkertijd presenteerde het kabinet zich in retoriek juist als voorstander van innovatie en vooruitgang. Het woord “innovatie” kwam maar liefst 85 keer voor in het regeerprogramma. Innovatie zou de wonderoplossing zijn voor vrijwel alle problemen: van klimaat (“groene groei”) tot woningbouw, landbouw en zelfs migratie – overal werd het mantra herhaald dat nieuwe technologieën de redding zouden brengen. Minister van Volksgezondheid Fleur Agema (PVV) geloofde zelfs dat de personeelstekorten en administratieve lasten in de zorg als bij toverslag verdwijnen door kunstmatige intelligentie in te zetten. Maar inzetten op innovatie terwijl je tegelijk miljarden op onderwijs bezuinigt, is “precies het omgekeerde” van wat nodig is, merkte hoogleraar Marcel Canoy cynisch op. Inderdaad, mooie woorden alleen lossen niets op.

De praktijk in 2024-2025 toonde dan ook een onderwijssector die verder onder druk kwam. Het kabinet moest erkennen dat de basisvaardigheden van scholieren tekortschoten en dat het lerarentekort nijpend was. Er werd een ‘herstelplan’ aangekondigd om deze problemen aan te pakken, maar met minder geld en een almaar toenemende werkdruk klonk dat weinig overtuigend. Wel kwamen er een paar verzachtende maatregelen: zo werden gratis schoolmaaltijden gefinancierd en scholen kregen compensatie voor de verhoogde BTW op schoolboeken. Ook besloot men dat universiteiten toch hun speciale subsidie zouden houden om 1200 jonge wetenschappers in vaste dienst te nemen (zij het ten koste van andere fondsen). Dit soort maatregelen toonden aan dat er enige bewustzijn was van de problemen, maar ze waren onvoldoende om de bezuinigingsdrift te compenseren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Eppo Bruins – de minister van Onderwijs namens NSC, die in een vorig leven voorzitter was van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie – zichzelf nogal tegensprak. Nog niet zo lang geleden pleitte hij vurig voor méér geld voor onderwijs omdat Nederland anders “stil zou komen te staan”. Nu moest hij als bewindspersoon minder geld verdedigen. Deze ironie bleef niet onopgemerkt en ondermijnde het vertrouwen in het kabinetsbeleid op onderwijsgebied. Uiteindelijk voelt het onderwijsbeleid van kabinet-Schoof als een gemiste kans: men zegt te investeren in de toekomst, maar intussen voert men een soort ‘na mij de zondvloed’-beleid waarbij de rekening naar volgende generaties wordt doorgeschoven.

Inflatie en koopkracht: mooie ambities, magere resultaten

Het beteugelen van de hoge inflatie en het versterken van de koopkracht van burgers zouden topprioriteiten zijn voor dit kabinet – althans volgens het eigen hoofdlijnenakkoord, waar “bestaanszekerheid en koopkracht” nadrukkelijk als eerste prioriteit werden genoemd. In de praktijk bleef dit echter de achilleshiel van kabinet-Schoof. Nederland kampte sinds 2022 met ongewoon hoge inflatie, die ook in 2024 en begin 2025 nog aanzienlijk was (in april 2025 bijvoorbeeld 4,1% op jaarbasis). Die stijgende prijzen van met name energie en boodschappen raakten huishoudens in hun portemonnee en vormden het belangrijkste politieke dossier. De coalitiepartijen deden wel pogingen om de pijn te verzachten. Zo werd de tijdelijke accijnsverlaging op brandstof verlengd en bleef er overheidsgeld naar energietoeslagen en prijsplafonds vloeien om de energierekening te dempen. Ook verhoogde het kabinet het minimumloon (een traject dat al onder Rutte IV was ingezet) en werden de huurtoeslag en het kindgebonden budget iets verhoogd. Daarnaast beloofde men ingewikkelde toeslagen te vereenvoudigen en armoede met een “brede aanpak” te bestrijden. Al deze stappen moesten ervoor zorgen dat “iedereen erop vooruitgaat in koopkracht” in 2025.

De realiteit voor veel mensen bleef echter dat het leven duur was en de verbeteringen gering. Het IMF constateerde in mei 2025 dat de koopkracht na de klappen van 2022/2023 weliswaar gematigd herstelde, maar dat de inflatie nog altijd tot de hoogste in de EU behoort. Gemiddeld zou de koopkracht dit jaar slechts 0,7% stijgen volgens ramingen, een bescheiden plus die bovendien sterk afhankelijk is van loonsverhogingen in CAO’s. Met andere woorden: de “vooruitgang” waar het kabinet over sprak, werd door velen nauwelijks gevoeld. Tegelijk was het erg duur voor de overheid om de koopkracht überhaupt op peil te houden. Structureel de prijzen verlagen of het leven betaalbaarder maken bleek complex. Deskundigen wezen erop dat de overheid vanwege de hoge kosten maar beperkt de belasting op energie of voedsel kon verlagen. De oppositie – met name linkse partijen – verweet het kabinet regelmatig dat het ondanks alle mooie ambities “veel te weinig” deed voor de gewone Nederlander. Iedere nieuwe inflatiegolf (bijvoorbeeld een dure winter of een stijging van de servicekosten) leidde tot politieke zenuwachtigheid en ad-hoc maatregelen. Zo bleef het kabinet vooral reageren in plaats van regisseren. Geen wonder dat uit peilingen bleek dat kiezers het kabinet op economisch vlak onvoldoende daadkrachtig vonden. Wanneer ontevreden burgers in open vragen werd gevraagd waarom zij het kabinet slecht beoordelen, noemden zij steevast dat “alles duurder is geworden” en dat de regering er niet in slaagt dit op te lossen.

Al met al bleef de aanpak van inflatie en koopkracht hapklaar en gericht op de korte termijn. De focus lag op symptoombestrijding: pleisters plakken met subsidies hier en een belastingverlaging daar. Het Internationaal Monetair Fonds was in zijn jaarlijkse evaluatie dan ook kritisch: het kabinet was “vooral gericht op de korte termijn” en investeerde te weinig in structurele oplossingen. Sterker nog, terwijl men miljarden uitgaf aan het dempen van energiekosten, sneed de regering ironisch genoeg juist in toekomstige groeifactoren als onderwijs en infrastructuur. Het economische tij zat bovendien niet mee – met geopolitieke spanningen, een krappe arbeidsmarkt die lonen (en daarmee prijzen) opdreef, en een rente die omhoog ging, had het kabinet te maken met tegenwind. Maar in plaats van een overtuigend langetermijnperspectief te bieden, grossierde deze coalitie in halfslachtige compromissen. Dat heeft het vertrouwen van de bevolking geen goed gedaan.

Gevolgen en toekomst: Links op weg naar de meerderheid?

De val van dit rechtse experiment heeft het politieke speelveld in Nederland flink door elkaar geschud. Een jaar geleden boekte de PVV een historische zege met 37 Kamerzetels, maar sindsdien is die steun geslonken. In recente peilingen staat de PVV op rond de 28 zetels, een fors verlies ten opzichte van 2023. Uit analyse blijkt dat veel kiezers teleurgesteld zijn dat Wilders zijn beloften niet heeft waargemaakt en vooral campagne bleef voeren in plaats van daadwerkelijk te regeren. Zijn uitstapje in de coalitie heeft bij een deel van het publiek de angst bevestigd dat de PVV niet in staat is om het land verantwoord te besturen. Wilders zelf lijkt nu te hopen in nieuwe verkiezingen weer als oppositieleider te schitteren, maar hij krijgt stevige concurrentie. Pieter Omtzigt’s NSC, ooit gezien als de grote nieuwe centristische kracht, is door de deelname aan deze mislukte coalitie zwaar beschadigd geraakt – in één peiling viel NSC zelfs terug van 20 naar 2 zetels. Veel van Omtzigts kiezers zijn afgehaakt omdat ze juist op hem stemden voor een andere bestuurscultuur, en in plaats daarvan zagen hoe NSC mee regeerde met de PVV-lijn zonder veel resultaten. BBB van Caroline van der Plas blijft bestaan maar is ook gekrompen in virtuele steun.

Daarentegen lijkt de progressieve oppositie de wind in de zeilen te hebben. De gezamenlijke lijst van GroenLinks-PvdA, aangevoerd door Frans Timmermans, profiteert van de chaos op rechts en staat in de peilingen nagenoeg gelijk met de PVV als grootste partij. Ook traditionele bestuurspartijen als de PvdA/GL-combinatie, D66 en het teruggekrabbelde CDA winnen weer vertrouwen: samen zouden de gematigd linkse en centrumlinkse partijen nu een ruime Kamermeerderheid behalen. Volgens Ipsos/I\&O bereikte het “brede politieke midden” – waaronder men expliciet ook GroenLinks-PvdA en D66 rekent – in maart 2025 alweer circa 81 zetels, waar dat er in 2023 nog maar 63 waren. Deze verschuiving heeft meerdere oorzaken. Ten eerste tonen kiezers zich geschrokken van de bestuurlijke onzekerheid en polarisatie van het afgelopen jaar. Er is een groeiend verlangen naar stabiliteit en een regering die problemen oplost in plaats van voortdurend ruziet. Ten tweede spelen inhoudelijke overwegingen mee: veel kiezers willen wél klimaatmaatregelen, investeringen in onderwijs en een humaan migratiebeleid, en zien dat de linkse partijen op deze thema’s consistentere plannen hebben dan de PVV en consorten. Timmermans profileert zich nadrukkelijk pro-Europees en klimaatactivistisch, wat in contrast staat met Wilders’ isolatiepolitiek – in tijden van oorlog in Oekraïne en wereldwijde uitdagingen wordt die internationale blik gewaardeerd. Ook D66, Volt en de PvdD presenteren zich als vooruitstrevende alternatieven die willen investeren in de lange termijn en de rechtsstaat hooghouden.

Uit de laatste peilingen blijkt daarnaast dat vooral jonge kiezers en hoogopgeleiden weglopen bij populistische partijen en de weg naar progressieve partijen hebben gevonden. Dit biedt perspectief voor een meer links-georiënteerde meerderheid na nieuwe verkiezingen. Mocht die zich inderdaad materialiseren, dan zou dat een opmerkelijke politieke koerswijziging voor Nederland betekenen binnen korte tijd.

Conclusie

De uitstap van de PVV uit het kabinet-Schoof markeert het falen van een coalitie die bij haar aantreden historische verwachtingen wekte, maar die uiteindelijk bezweek onder haar eigen tegenstellingen en tekortkomingen. Op het gebied van migratie, klimaat, onderwijs en economie heeft dit kabinet niet geleverd wat het beloofde – sterker nog, sommige keuzes werkten averechts en verergerden problemen of stelden oplossingen uit. Geert Wilders en zijn partij blijken in de praktijk niet bereid of in staat om de verantwoordelijkheid van regeren te dragen zodra compromissen nodig zijn. De andere coalitiepartijen keken machteloos toe hoe hun project strandde in onenigheid. Wat overblijft is een land dat een jaar beleidsstilstand heeft gehad op cruciale dossiers, en een kiezer die desillusioneerd is over rechtse “broekriem-aanhalen”-politiek.

Toch biedt elke crisis ook een kans. Nu dit kabinet is gevallen, kan de democratie zich uitspreken over een nieuw traject. Alle voortekenen wijzen erop dat Nederland bij nieuwe verkiezingen een ruk naar links zal maken – ingegeven door de wens voor stabieler, socialer en toekomstgericht beleid. Uiteraard is niets zeker in de politiek. Maar één ding lijkt duidelijk: het experiment om de PVV deel te laten uitmaken van de regeringsmacht is uitgelopen op een teleurstelling. De komende periode zullen we zien of andere partijen hiervan hebben geleerd en een regering kunnen vormen die wel de daad bij het woord voegt, zodat de “bananenschillen” eindelijk van de bestuurdersvloer verdwijnen.

Bronnen: NOS, NRC, Sociale Vraagstukken, WNL, BNNVARA/Joop, Ipsos/I\&O Research, Metro/IMF, Taxlive.

Delen:
Naoufal

Naoufal

Politiek Analist & Journalist

Gespecialiseerd in Nederlandse politiek en maatschappelijke ontwikkelingen. Met meer dan 10 jaar ervaring in politieke analyse en journalistiek, brengt hij complexe politieke thema's op een begrijpelijke manier naar het publiek.

127
Artikelen
4.8K
Volgers
25.6K
Weergaven

Blijf op de hoogte

Ontvang wekelijks de beste politieke analyses en updates direct in je inbox. Geen spam, alleen waardevolle content.

Door je aan te melden ga je akkoord met onze privacyverklaring.

Gerelateerde Artikelen

Meer politieke inzichten

Verdiep je kennis met deze geselecteerde artikelen over actuele politieke ontwikkelingen